Bahar Temiz over ICE
ICE is een choreografie voor een lichaam en een hoop touwen. Bahar Temiz vertrekt vanuit verhalen over poolreizigers en hun expedities naar Antarctica in het begin van de 20ste eeuw. Gedreven door een verlangen om te ontdekken stelden zij zich bloot aan extreme omstandigheden en waagden ze hun leven om een onbekende wereld van ijs te betreden.
Wat heeft je geïnspireerd om ICE te creëren?
Ik was geïnspireerd door verhalen waarin iemand vertrekt op reis, en niet meer als dezelfde persoon terugkeert. Hij of zij – helaas meestal een hij – leert bij over zichzelf, maar kan ook verloren geraken en soms zelfs verdwijnen. Ik hou van het idee van in een onbekend terrein te stappen zonder te weten of je er ooit nog uit gaat geraken en hoe.
De ontdekkingsreizigers van de vroege 20ste eeuw waren waarschijnlijk adrenalinejunkies.
Velen van hen gaven na een mislukte poging niet op, ze bleven teruggaan naar de plaatsen waar ze bijna gestorven waren. Er was zo veel om te weten te komen, om uit te vinden, te ontdekken, te ontginnen. Waar we nu zijn, dat is een ander verhaal. Nu moeten we nieuwe planeten vinden voor ons voortbestaan, en moeten we onszelf en de ruimte rondom ons heruitvinden. Op een grotere schaal is het helemaal zoals in de verhalen: een wereld in constante transformatie, en de mensheid die nieuwe technologieën ontwikkelt om te overleven. Ik vind die rusteloze stroom deprimerend, maar ook opwindend: opbouwen om af te breken, afbreken om op te bouwen, bijna tot in de eeuwigheid.
Wat zou je willen dat mensen ervaren of meenemen uit ICE?
ICE gaat over de fundamentele menselijke ervaring van in de wereld zijn.
De relatie tussen een menselijk lichaam en een hoop touwen is een analogie voor de complexiteit van de buitenwereld, en ons potentieel om daarmee te interageren. De touwen worden een verlengstuk van deze innerlijke tocht.
Het publiek is een zeer complexe groep van mensen en ik ben benieuwd om de verschillende associaties te horen die bij verschillende mensen tot stand komen. Wat belangrijk is, is dat ze op hun eigen manier een connectie kunnen maken met het werk.
Waar staat ICE in verhouding tot de werken die je eerder al hebt gemaakt als choreograaf?
In 2014 begon ik met touwen te werken in een solowerk genaamd IN LOVE. Er waren veel verschillende materialen en de touwen werden enkel in een kwart van de voorstelling gebruikt. Maar het was het deel dat er het meest bovenuit stak, en ik werd aangemoedigd om die draad te volgen. In TRAILER (2015), een werk in opdracht voor een galerij, gebruikte ik opnieuw touwen, om de ruimtelijke ervaring van het publiek te veranderen. Mijn collega’s Aslanboga, Heller en ik scheidden de ruimte met dunne touwen van de ene muur naar een andere, en het publiek werd uitgenodigd om zich daartussen te bewegen. ZEE (2018) was een duet met Daphne Koutsafti, geïnspireerd door een film van Gus Van Sant. Twee personages, beiden Gerry, genaamd beginnen te wandelen en raken verdwaald in Death Valley. Situaties die veel uithoudingsvermogen en overlevingsvaardigheden vereisen, vormen een grote inspiratiebron voor mij. M.A.R.S (2017) met Felix Mathias Ott was een poging om in elkaar te versmelten en symmetrisch te bewegen. Het was ook een werk over overleven, in de zin van wat het werk met ons deed als performers. Het vereiste een enorme concentratie en lichamelijkheid. Deze twee duetten zoeken allebei naar het opleggen van beperkingen, om het lichaam toe te laten nieuwe strategieën te vinden. Ik denk dat ICE verder werkt op dit spoor van uithouding. Maar het is een nieuwe stap in de hoeveelheid handelingen die ik mezelf toelaat om te doen op het podium. Er zijn veel verschillende elementen die - hoop ik - allemaal één draad volgen.
Je bent performer in het werk van anderen en je creëert ook je eigen werk. Waar ligt voor jou het grootste verschil?
Ik houd ervan om te werken met andere choreografen, omdat ik graag andere mensen steun in hun keuzes en hen zoveel mogelijk wil voeden. Als ik zelf de maker ben, versterkt dat mijn reeds bestaande isolatie - waarin ik makkelijk kan verdwalen. Ik heb de neiging om enorm in mijn eigen hoofd te zitten. Ook door de disproportie tussen de tijd die nodig is om het werk te bedenken en financiering te vinden, en de tijd in de repetitieruimte. De betrokkenheid qua duur is radicaal anders. Wanneer je beslist om op een onderwerp te focussen, heeft alles wat er gebeurt op een of andere manier een link met dat onderwerp. Dus het onderzoek loopt van het eerste moment dat je met het project begint, tot het moment dat het gepresenteerd wordt. Eens het team betrokken geraakt, wordt het proces veel lichter en leuker. Zien hoe elke persoon betrokken is in hun eigen tijd, en tot het punt komen waar we het werk samen aan het maken zijn, is zo opwindend dat ik het met niets anders kan vergelijken. Het is alsof je alleen aan het dromen was en die dromen dan vorm krijgen in de realiteit.
Ik ben gewoon gelukkig wanneer ik deel kan uitmaken van het creatieve proces, op welke manier dan ook.